Zoeken

zondag 21 februari 2016

Honderd worden is iets anders dan vanaf je vijftigste vijftig jaar vijftig blijven

Lezers van mijn boeken, weten dat mijn schoonmoeder hard op weg is richting de honderd, hoewel ze al tien jaar aan het kwakkelen is met haar gezondheid. Dat is een geleidelijk proces met abrupte overgangen. Zo woont ze in mijn boek De omgekeerde werkweek nog thuis (met hulp van thuiszorg en haar enige dochter), terwijl ze inmiddels alweer enige tijd in een verpleeghuis zit. Ook in mijn binnenkort te verschijnen boek haal ik haar aan, al is het maar om te onderstrepen dat honderd worden iets heel anders is dan vanaf je vijftigste nog vijftig jaar vijftig blijven.


Mijn boeken lopen soms dus net iets achter de feiten aan (dat heb je met een productietijd van twaalf maanden), maar deze foto is gisteren genomen en dus heel actueel. Mijn schoonmoeder (97) zit op een gewone afdeling, maar wilsbekwaam is ze allang niet meer. Met haar vergevorderde leeftijd krikt ze de statistieken aardig op, dus mede dankzij haar zal de AOW-leeftijd straks nog verder omhoog worden geschroefd. De overheid kijkt namelijk alleen naar de kosten, niet naar de vraag wat de kwaliteit van leven nog is als je half doof en zo goed als blind in een rolstoel gekluisterd zit en je dochter soms aanziet voor je moeder.

In mijn nieuwe boek citeer ik ouderdomsprofessor Rudi Westendorp die de laatste fase in een mensenleven aanduidt als "rafelig einde". Je haalt nog adem en ontvangt nog AOW, maar verder is het vooral ach en wee. Anders gezegd: als mijn schoonmoeder vroeger toekomstplannen maakte, had ze eigenlijk moeten stoppen bij 88. De resterende jaren tellen mee voor de statistieken, maar stellen niet zo heel veel meer voor. Daar komt bij dat ze al dertig jaar weduwe is en alleen maar heel veel mazzel heeft gehad dat haar dochter vlak naast haar is komen wonen en niet naar Australië is geëmigreerd of naar Drenthe is verhuisd.


Mijn schoonmoeder woonde in een huurhuis, dat eerst helemaal moest worden leeggehaald en dat nu door de eigenaar wordt gesloopt om plaats te maken voor iets anders en iemand anders. Zo worden achter je rug, terwijl je nog leeft, al je sporen al uitgewist. Dat staat ons allemaal te wachten, maar daar moet je niet te lang bij stilstaan of je door laten ontmoedigen. Wel is het zo dat ik mijn boeken en al mijn andere bezittingen ineens met andere ogen bekeek: niet alsof ik ze zélf allemaal nog een keer in dozen zou moeten pakken voor een verhuizing, maar meer vanuit het perspectief van mijn nabestaanden. Want wat moet je - om maar iets te noemen - in vredesnaam met een paar honderd hiphop-cd's?

In Het plakbandpensioen zit een vergelijkbaar kantelpunt. Daarin kijk ik nog een keer - heel kort en ook maar heel even - achterom naar het  bedrijf waar ik bijna een kwart eeuw in loondienst heb gewerkt. Het was een ontzettend leuke tijd die ik nooit had willen missen en waar ik een heleboel van heb geleerd, maar tegelijk lijkt het allemaal opeens heel ver weg en ook heel erg futiel. Je kunt je halve leven wijden aan je werk of je hart verpanden aan een bedrijf, maar als je drie keer met je ogen knippert spoelt een krachtige golf dat hele zandkasteel in één klap weg. Als dat besef pas komt op je 70e is het alleen maar spijtig en te laat, terwijl het op je vijftigste vooral fungeert als een wake-up call en een nieuwe start.