Zoeken

donderdag 22 februari 2024

Waarom zou kunst per definitie verbindend moeten zijn?

Gisteren ben ik in Museum Arnhem naar een tentoonstelling geweest over Kunst in het Derde Rijk. Deze expositie trekt zoveel belangstellenden, dat hij is verlengd tot half april. De getoonde collectie laat goed zien zien wat er gebeurt wanneer kunstuitingen voor het karretje van de politiek worden gespannen en als verlengstuk worden gebruikt voor het propageren en verheerlijken van een bepaalde ideologie. Daarmee roept hij veel vragen op en niet alleen de meest voor de hand liggende.

Dit onderwerp heeft mijn warme belangstelling, want mijn afstudeerscriptie bij planologie ging destijds over ruimtelijke ordening en architectuur in het Derde Rijk. Daarbij keek ik vooral hoe beide onderwerpen werden beïnvloed - je zou ook kunnen zeggen: gestuurd of zelfs vergiftigd - door de ideologie van het nationaalsocialisme. De conclusie was dat ook dit onderwerp, net als alles in die periode, doortrokken was van de heilleer van de nazi's. 

Een bezoek aan deze tentoonstelling is een ongemakkelijke, zelfs wat surrealistische ervaringen, omdat het net lijkt of hij door Adolf Hitler persoonlijk is geopend. Dat is onvermijdelijk door de getoonde kunstwerken en mag je ook niet uit de weg gaan. Volgens sommigen is een dergelijke expositie, door de electorale opkomst van 'extreem-rechts', zelfs van groot belang als waarschuwing tegen totalitarisme. Tegelijk kan het ongemakkelijk zijn om je waardering uit te spreken voor sommige schilderijen, uit angst jezelf meteen verdacht te maken.


In datzelfde museum was eerder al eens werk te zien van Matthijs de Bruijne. Die naam zal niet bij iedereen een belletje doen rinkelen, of het moet zijn omdat hij bedankt heeft voor het maken van een kunstwerk voor het binnenkort gerenoveerde Binnenhof dat 'politiek neutraal, niet aanstootgevend en verbindend' moest zijn. Voor mij persoonlijk zouden al die restricties al genoeg reden zijn om voor de eer te bedanken, maar bij De Bruijne was de verkiezing van Bosma tot voorzitter van de Tweede Kamer de spreekwoordelijke druppel.

Interessant genoeg was de keuze voor Matthijs de Bruijne al geen politiek neutrale, want hij presenteert zichzelf als politiek betrokken kunstenaar wiens werk 'in dienst staat van een maatschappelijk doel, met kritiek op de ongelijkheden onder het kapitalistische systeem' (aldus het Museum Arnhem in 2012). Je kunt ook zeggen dat hij de personificatie is van kunst als 'linkse hobby' waarin het steevast, en ook steeds maar weer, draait om zaken als verbinding, diversiteit en inclusie en om honderd procent jezelf kunnen zijn. 

Wat in Museum Arnhem opviel, was dat de bijschriften niet of nauwelijks bevoogdend waren, precies zoals het hoort. In het ideale geval wordt nuttige achtergrondinformatie geboden en laat je de interpretatie verder over aan de bezoeker, die er niet alleen het zijne van mag vinden maar in gedachten ook elk zijspoor kan bewandelen. Zo bedacht ik dat er slechts een gradueel verschil bestaat tussen de propagandistische kunst in het Derde Rijk en de op inclusie en diversiteit gefixeerde, gesubsidieerde kunstuitingen van vandaag.

Wat ik daarmee wil zeggen, is dat kunst nooit losstaat van de tijdgeest en steeds beïnvloed of gestuurd wordt door heersende politieke of maatschappelijke ideologieën. Het feit dat het vandaag de dag iets subtieler gebeurt, en onder het mom van verheven idealen waar niets tegenin te brengen valt zonder jezelf buiten de discussie te plaatsen, doet daar niets aan af. Je hoeft maar twee dagen achtereen de cultuurbijlage van De Volkskrant te lezen om steeds maar weer diezelfde, tot in het oneindige herhaalde  kernwoorden tegen te komen.  

Wat mij betreft mag kunst best een beetje schuren, wringen, prikkelen, uitdagen, verwarren, verrassen en overrompelen. Net zoals een journalist in het ideale geval af en toe een luis in de pels is, zo kan kunst juist bij uitstek heersende opvattingen bevragen of van een andere kant belichten. Tegelijk mag kunst ook een volstrekt neutrale, louter esthetische positie innemen met de rug naar de actualiteit toe. Alles beter dan door de overheid gesubsidieerde eenheidsworst die bepaalde beleidsdoelen onderschrijft, in welk tijdvak dan ook. 





maandag 29 januari 2024

Soms is wat ik 'toeval' noem alleen maar stomtoevallig

In mijn nieuwe boek, dat deze zomer verschijnt, besteed ik opnieuw aandacht aan wat ik 'toeval' noem. Nu heb je wat mij betreft twee soorten toeval. Je kunt er gebeurtenissen mee omschrijven die zo frappant zijn, dat je er betekenis aan kunt toeschrijven en er zelfs iets van sturing bij zou kunnen vermoeden. Aan de andere kant - en daar wil ik het vandaag over hebben - kun je het ook zien als een manier om impulsief iets te ondernemen en je te laten leiden door willekeur of windrichting. Zo zorgde een toevallige ontmoeting in december voor een spontaan concertbezoek in januari.

Voor de volledigheid moeten we helemaal terug naar een gedenkwaardig concert dat zangeres Mirjam van Dam gaf in een kerkje in Rotterdam. Ook op dat optreden kom ik uitgebreid terug in mijn nieuwe boek, maar vandaag hoeven we alleen maar even stil te staan bij het moment waarop zij haar begeleidingsband voorstelde aan het publiek en ik opveerde toen ze de naam 'Peter Peuker' noemde. Als kersverse jazzliefhebber heb ik nog geen encyclopedie in mijn hoofd die ik naar believen kan raadplegen, maar deze kwam me bekend voor.

Eenmaal thuis ontdekte viste ik na enig zoeken uit mijn steeds verder uitdijende cd-collectie bovenstaand album waarvan de hoes op dat moment nog geheel maagdelijk was. Het frustrerende gevoel dat dit een een gemiste kans was, werd echter al snel vervangen door een lichte opwinding toen ik ontdekte dat saxofonist Peter Peuker (uit te spreken op z'n Duits want daar komt hij oorspronkelijk vandaan) in Amersfoort woonde. Daar kwam ik vaak genoeg langs, dus misschien kon ik gewoon een keer aanbellen voor een handtekening.

Die gelegenheid deed zich sneller voor dan gedacht, met als gevolg dat ik op oudejaarsdag onaangekondigd voor zijn deur stond. Peuker bleek toevallig thuis en was zeer gevleid door de vraag of hij dat album wilde signeren (al was het maar omdat het hem nooit eerder was overkomen, maar dat krijg je dus als je, zoals ik, met een iets te spontane vrouw bent getrouwd en besmet raakt met dezelfde impulsiviteit). Toen ik vroeg of hij binnenkort nog ergens zou optreden, vertelde hij dat hij begin 2024 het theater in zou gaan als lid van The Ramblers.

Nu had ik natuurlijk wel eens van die naam gehoord (ik heb zelfs twee cd's in de kast met oude jazz waarop enkele nummers staan van die legendarische band), maar ik had er geen idee van dat ze nog steeds bestonden en wist ook niet dat ze in 2026 hun 100-jarige (!) bestaan hopen te vieren. Een blik op de concertagenda leerde dat ze op zondag 28 januari in Breda optraden, voor ons slechts een half uur rijden met de auto. Gevolg was dat we gisteren om 11 uur 's ochtends in het Chassé Theater zaten en konden meegenieten van het jeugdsentiment van een heel andere generatie.

Minstens net zo spontaan was de aankoop van een tweedehands cd van The Singapore Connection uit 1995, alleen maar omdat hij (a) slechts 2 euro 50 kostte en (b) persoonlijk gesigneerd was door de mij onbekende zangeres Yvonne Walter. Tot mijn verrassing bleek het zulke heerlijk relaxte vocale jazz te zijn, dat ik hem sinds de aankoop bijna onophoudelijk heb gedraaid. Nieuwsgierig geworden zocht ik op internet naar meer informatie over Yvonne Walter en zo ontdekte ik dat ze inmiddels 77 jaar oud is, nog steeds actief is in de muziek en in Spanje woont. 

Even later had ik niet alleen twee andere cd's van haar besteld, maar ook een kaartje gekocht voor het enige concert dat ze dit jaar in ons land geeft. Straks zit ik dus in de zaal om de zoveelste nationale  jazzlegende die ik totaal niet kende op de valreep alsnog aan het werk te zien en zo zorgt als toeval verpakte impulsiviteit telkens weer voor een nieuwe verrassende wending of een interessante ontmoeting (en in dit geval natuurlijk, straks, hopelijk, ook weer voor een écht door haarzelf persoonlijk gesigneerd, splinternieuw album).


maandag 28 augustus 2023

Laten we het nog eens hebben over het fenomeen toeval

Trouwe lezers weten dat 'toeval' een belangrijke rol speelt in mijn leven. Daarmee bedoel ik niet dat sommige gebeurtenissen geheel willekeurig of stomtoevallig plaatsvinden, maar juist dat het vaak lijkt of het zo bedoeld is of zelfs voorbestemd. Je kunt daarin een vingerwijzing van hogerhand zien, al is het vaak al voldoende om te wijzen op de symboliek of de synchroniciteit. Ook recentelijk overkwam me weer iets dat totaal ongeloofwaardig zou zijn geweest als ik het in een van mijn romans had verwerkt.

In mijn laatste boek, getiteld Geluk op twee wielen, blik ik terug op bijna vier jaar vrijwilligerswerk met een blinde man die bij onze kennismaking 78 was. Je zou bijna kunnen zeggen dat de titel van het boek vooral slaat op die laatste twee hoofdstukken, want in zijn laatste levensfase noemde hij 'muziek' en 'fietsen' de twee belangrijkste bronnen van geluk. Vier jaar lang fietste ik bijna elke week een flink stuk met hem op een tandem, die sprekend leek op een verlengde versie van mijn eigen oude stadsfiets. Dat is op zich al tamelijk toevallig, maar dat bedoel ik niet in dit verband.

Ik kwam op het idee vrijwilligerswerk te gaan doen nadat ik tijdens een fietstocht twee mannen had zien hardlopen - met elkaar verbonden via een koord om hun pols - waarvan er eentje blind of slechtziend was. Op datzelfde moment bedacht ik dat er ergens dus waarschijnlijk ook een blind medemens zat te wachten tot iemand een stuk met hem of haar ging fietsen. Thuisgekomen tikte ik wat zoektermen in en zo kwam ik terecht bij een Rotterdamse vrijwilligersorganisatie die me in contact bracht met een blinde man uit de wijk Ommoord die qua leeftijd mijn vader had kunnen zijn.

Dat voor mijn vrijwilligerswerk een verplichte VOG (verklaring omtrent gedrag) nodig bleek, stond mij zo tegen, dat ik alle benodigde papieren bijna in de eerste de beste papierbak had gepropt ware het niet dat ik op de terugweg opnieuw twee mannen zag hardlopen met een koordje om hun pols. Best toevallig, want zo vaak gebeurt dat nou ook weer niet en sindsdien is het mij ook nooit meer overkomen. Hoe dan ook: dit was het begin van vier jaar vrijwilligerswerk dat langzaam maar zeker uitmondde in een vorm van vriendschap.

Na vier jaar kwam door zijn overlijden een onvrijwillig einde aan dit vrijwilligerswerk. In december werd ik nog even gekoppeld aan een man die prima kon zien maar minder goed was in het onderhouden van contacten en vriendschappen. Met hem heb ik één keer samen gefietst, maar daarna verdween hij compleet van de radar, met als gevolg dat ik hem niet eens meer persoonlijk heb kunnen vertellen dat hij óók in mijn boek voorkomt. 

Zo eindigde dit verhaal bijna op het moment dat ik besloot de dochter van die blinde man te verrassen met een exemplaar van mijn laatste boek. Uitgerekend op de ochtend dat ik naar haar toe zou fietsen, werd ik gebeld door de vrijwilligersorganisatie met de mededeling dat zij een nieuwe kandidaat voor me hadden: een 64-jarige blinde vrouw uit de wijk Zevenkamp. Dat was op zich al toevallig, want zo voelde het net of zij het estafettestokje overnam op het moment dat ik dit hoofdstuk afsloot met het overhandigen van mijn boek.

Toen ik ruim een maand later haar adres opzocht in het stratenboek van Rotterdam (want eerst was ik nog op zomervakantie geweest), zag ik dat ze vlak naast een wijk woonde waarin alle straatnamen zijn vernoemd naar beroemde jazzmuzikanten. Dat is op zich al toevallig, want ik luister pas sinds kort naar dat genre en zou een paar jaar geleden écht niet hebben geweten wie Fats Waller precies was, terwijl ik nu letterlijk ál zijn muziek in huis heb.

Nog frappanter is dat de Art Tatumstraat haaks staat op de straat waar die blinde vrouw woont en vernoemd is naar de favoriete pianist van 'mijn' blinde man. Sterker nog: we hebben samen regelmatig naar zijn muziek geluisterd, nadat ik op zijn aandringen een cd van hem in huis had gehaald. Qua windrichting wijst die straat in een rechte lijn - bijna als een met een liniaal getrokken pijl - vanaf zijn oude woning naar dit adres, waarmee alle onderliggende symboliek zo suikerzoet en sentimenteel is dat het bijna ongeloofwaardig wordt - of misschien moet ik wel zeggen: bijna té toevallig.

dinsdag 4 juli 2023

Opeens moet ik 100 jaar muziekgeschiedenis inhalen

Sinds ik naar jazz ben gaan luisteren, sta ik voor een bijna onmogelijke opgave. Kreeg ik popmuziek met de paplepel ingegoten, nu dwaal ik opeens door een soort niemandsland waar alles nog in kaart moet worden gebracht. Je kunt ook zeggen dat ik hoogstpersoonlijk getuige was van de geboorte van deathmetal, terwijl ik nu als een archeoloog op zoek moet naar alles wat zich buiten mijn blikveld en niet zelden ver voor mijn geboorte heeft afgespeeld. 

In mijn hoofd zit een tijdbalk met daarop de complete ontstaansgeschiedenis van pop en rock. Die begint een kleine honderd jaar geleden in 1928 met de eerste 78-toerenplaten van Mississippi John Hurt en eindigt ergens bij het meest recente album van de thrashmetal-band Kreator. Begin en einde zijn arbitrair en smaakgebonden, maar er loopt een rechte lijn van prille blues naar rock & roll, sixties pop, vroege metal, glamrock, punk, gothic, hiphop en grunge. Het is mijn hoogstpersoonlijke muzikale stamboom, maar ook die van de moderne muziek in het algemeen.

Alle jaartallen van na mijn geboorte hebben 'iets' te maken met muziek. Bij 1976 denk ik aan de oprichting van de Sex Pistols, bij 1986 aan die ene single van Run DMC die mij op het spoor zette van rap en hiphop. Dat gaat zo door tot ergens in de jaren negentig, toen ik mijn interesse in recente ontwikkelingen langzaam begon kwijt te raken, daarmee nog eens bevestigend dat je zeker als popjournalist op tijd moet stoppen, zodat je niet steeds hoeft te huichelen dat je net zo enthousiast wordt van Beyoncé als van de Beach Boys of de Beastie Boys.

Om te snappen waar jazz vandaan komt, wat het is, wie precies wie is en wat alle onderlinge verbanden zijn, heb ik inmiddels een plank vol boeken en biografieën waarvan ik de meeste nog moet lezen. In feite moet ik in korte tijd honderd jaar muziekgeschiedenis zien in te halen, waarvan ongeveer de helft zich voor mijn geboorte heeft afgespeeld. Je zou ook kunnen zeggen dat de geschiedenis van jazz een soort parallel universum is waarvan ik het bestaan nu pas heb ontdekt en dat ik voorzichtig probeer te betreden en te ontwarren. Wat daarbij niet helpt is dat ik al die boeken best kan begrijpen - zelfs als ze in het Duits zijn geschreven - maar dat er op deze leeftijd weinig van blijft hangen.

Strikt genomen is jazz een stuk óuder dan honderd jaar, maar de prilste geluidsopnamen zijn ongeveer een eeuw oud. In mijn steeds verder uitdijende collectie bevinden zich de eerste opnamen van Louis Armstrong uit 1925, maar ook gedigitaliseerde 78 toerenplaten van zangeres Bessie Smith uit 1924. De oudste opname die ik kon vinden in mijn cd-kast is Sounds of Africa van Eubie Blake, opgenomen in New York in 1921, een instrumentaal pianostuk dat maar met moeite de bijbehorende ruis overstemt en net zo goed van een versleten wasrol afkomstig had kunnen zijn die iemand op zolder heeft gevonden.

In feite ben ik bezig met een enorme legpuzzel die bestaat uit ontelbaar veel stukjes die me steeds een stapje vooruit helpen. Op de ontstaansgeschiedenis van jazz zal ik later nog eens uitgebreid terugkomen, maar je stuit bij die zoektocht op stride - dat klinkt als de voorloper van boogiewoogie - blues, ragtime en marsmuziek. Zo is er maar weinig fantasie voor nodig om je voor te stellen hoe de traditional 1919 Rag, te vinden op een album van de Dutch Swing College Band uit 1995 - zou kunnen worden gespeeld door de plaatselijke fanfare. 

Soms levert de zoektocht naar prille jazz verrassende ontdekkingen op die je gevoel voor tijd en ruimte even totaal op zijn kop zetten en je doen beseffen dat jazz altijd al een veel belangrijker deel uitmaakte van je leven dat je ooit hebt beseft. Zo zette ik een cd op met daarop twaalf rags van de in 1917 overleden pianist Scott Joplin, een goedkope uitgave die weinig meer verhult over de herkomst dan dat gebruik is gemaakt van 'heel oude en zeldzame masters'. Meteen bij het eerste nummer zit je rechtop en luister je opeens niet naar instrumentale pianomuziek uit de jaren 20 maar naar de soundtrack van een film van een halve eeuw later.

Scott Joplin heeft honderdduizenden exemplaren verkocht van de bladmuziek van het door hem gecomponeerde Maple Leaf Rag, maar leeftijdgenoten en filmfreaks zullen vooral opveren bij The Entertainer uit The Sting uit 1973. Die film, met Robert Redford en Paul Newman, zag ik destijds als 12-jarige in de bioscoop, met als gevolg dat dit vrolijke nummer niet stokoud en vooroorlogs klinkt maar als iets uit mijn eigen jeugd. Dus ook als het om dit onderwerp gaat, wordt alles bepaald door je perspectief, je persoonlijke voorkeuren en ervaringen en je voortdurend van positie veranderende plaats in de tijd.



maandag 26 juni 2023

Kán deze journalist eigenlijk wel met pensioen?

Morgen treedt de Oostenrijkse percussionist Manu Delago met zijn band op in Rotterdam om daarna door te reizen naar Amsterdam voor een laatste optreden in ons land. Niet iedereen zal hem kennen, maar het interessante is dat hij deze Europese tournee  per fiets (!) doet. Volgens mij niet eerder vertoond en hartstikke duurzaam. Nu maar hopen dat journalistiek Nederland niet zit te suffen en hem voor hij weer vertrekt een interview afneemt.

Toen ik nog journalist was, stond ik 24 uur per dag 'aan' en was ik altijd op zoek naar nieuwe onderwerpen. Dat maakte het werk leuk en afwisselend, maar ook intens en vermoeiend want feitelijk kijk je altijd met een beroepsmatige blik naar de wereld. Nu ben ik inmiddels al geruime tijd met 'pensioen' maar deze oude gewoonte is lastig af te leren. Zo begon ik bij dat veelbesproken beeld in Rotterdam automatisch voorbijgangers te interviewen en veerde ik op toen ik las dat Manu Delago naar Nederland zou komen in het kader van zijn zogeheten 'Recycling Tour'.

Nu ben ik toevallig gek op muziek én op fietsen, vandaar dat ik al zo vroeg wist van zijn plannen, dat ik er zelfs in mijn nieuwe boek aandacht aan kon besteden. Vervolgens zat ik met mijn armen over elkaar te wachten tot een van mijn oud-collega's op het idee kwam hem te interviewen. Sowieso heeft hij pech dat ik mijn oude beroep niet meer uitoefen, want anders zou ik een eindje met hem mee zijn gefietst en zeker drie of vier pagina's voor zijn verhaal hebben ingeruimd in het tijdschrift waar ik voor werkte (of desnoods een freelancer opdracht hebben gegeven dat artikel te schrijven).

Stiekem hoop ik nog steeds dat ik vandaag of morgen ergens een verslag lees van zijn tournee door Nederland, maar het valt niet uit te sluiten dat al mijn vakbroeders zitten te suffen. Dat laat zien dat nieuws niet alleen met nieuwsselectie te maken heeft, maar ook met nieuwsgierigheid. Duurzaamheid is een hot item en dit zou een even verfrissende als verrassende insteek zijn om aandacht aan dat onderwerp te besteden. Extra leuk is dat hij zijn publiek ook heeft opgeroepen om op de fiets, of lopend, naar zijn optredens te komen.

Normaal gesproken (als in: als ik nog fulltime aan het werk was geweest als verslaggever of chef redacteur) zou ik direct na het schrijven van dit verhaal zijn afgereisd naar Ter Apel om daar een paar nachten te logeren in B&B 'De Tuinkamer'. Volgens een artikel in De Telegraaf laten toeristen het massaal afweten nu dat Groningse dorp vaak op negatieve wijze in het nieuws is, dus het zou interessant kunnen zijn om een sfeerverhaal te schrijven met die geplaagd Bed & Breakfast als tijdelijk adres.

Zo zie je dat het nieuws op straat ligt, dat je als journalist op een bepaalde - lees: nieuwsgierige en open - manier naar de wereld moet kijken en steeds vrijelijk moet associëren. Toen ik afgelopen weekend over de Maasboulevard in Spijkenisse reed, zag ik daar bijvoorbeeld een zwarte vrouw die aan het trainen was met een sparringpartner (misschien wel haar eigen partner), terwijl haar jonge kind toekeek. Als journalist zou ik meteen zijn afgestapt om haar om haar telefoonnummer te vragen, zelfs voordat ik enig idee had van het verhaal dat ik wilde schrijven.

Het ging mij in dit geval vooral om het beeld van die zwarte vrouw die aan het kickboksen was met de Oude Maas en de Spijkenisserbrug op de achtergrond. Ik zou een fotograaf naar die plek sturen om op een zonnige dag die foto te reconstrueren en vervolgens kijken wat ik daarbij zou schrijven en wat ik haar precies zou vragen. Zo kan een artikel dus ontstaan vanuit een bijzin in een artikel, een standbeeld op straat of een mooi beeld dat je in het voorbijgaan je hoofd ziet en meteen vertaalt naar een twee pagina's brede spread.

woensdag 7 juni 2023

Nu pas heb ik een goed beeld van dat Rotterdamse beeld

Omdat ik gisteren iets te vroeg was voor de film die ik wilde zien en wat tijd over had, fietste ik op mijn gemak door het zonovergoten Rotterdam richting dat ene metershoge beeld dat amper een paar dagen na de feestelijke onthullingen al een richtingenstrijd heeft ontketend. Na drie kwartier op die plek te hebben rondgekeken en met een paar mensen te hebben gesproken, hoop ik dat het na de proefperiode van vijf jaar eeuwig op deze plek mag blijven staan.

Als geboren Rotterdammer speel ik wel vaker toerist in eigen stad. Dat is belangrijk om vooraf vast te stellen: ik ben op mijn vijfde verhuisd, maar kom er graag terug voor een bezoek aan het theater of de bioscoop. Ook fiets ik er op zonnige dagen als gisteren graag rond in mijn korte broek, om eerst een meegebrachte boterham te verorberen op een bankje in een park en even later een ijsje voor de deur van de IJssalon. Ik voel me er thuis, maar mijn huis staat elders. Ik ben een geboren Rotterdammer, maar geen stadsmens.

Stomtoevallig at ik mijn boterham deze keer in een park waar ook een beeld staat van Erasmus, volgens wikipedia het oudste bronzen standbeeld van Nederland. Er waren aardig wat (Aziatische) toeristen die het beeld fotografeerden, maar zelf vond ik het wat klein en bescheiden vergeleken bij dat vier meter hoge beeld waar ik straks heen wilde fietsen. Dat was ook deels de kritiek van Rosanne Hertzberger in haar veelbesproken column in NRC: veel te veel eer voor iemand die nog niks heeft gepresteerd en ook niets bijzonders van plan is gezien haar nonchalante houding.

Even later reed ik langs De Doelen recht op het gemoderniseerde Centraal Station af en kreeg ik het bewuste - je mag wel zeggen: veelbesproken - beeld in het vizier. Mijn eerste reactie was: zo groot is het helemaal niet. Op papier lijkt vier meter heel wat, maar niet als je je het afzet tegen dat ruime plein, dat megalomane treinstation en de hoge kantoorgebouwen eromheen. Je kunt ook zeggen dat alles een kwestie is van perspectief en ook dat het beeld speciaal voor deze plek lijkt te zijn gemaakt en er perfect bij past.

Ik spreek altijd over mezelf als journalist in de voltooid verleden tijd, waarmee ik aangeef dat ik geen zin heb om voor de zoveelste keer in mijn leven met een notitieblok of een memorecorder op pad te gaan. Maar nu, zonder dat ik dat van tevoren had bedacht, jeukten mijn handen om te noteren wat al die voorbijgangers voelden en dachten bij dit beeld dat voor de één staat voor erkenning van slavernij en eeuwenlange onderdrukking en voor de ander voor misplaatste positieve discriminatie en het zoveelste woke-agendapunt.

Ik ving links en rechts wat flarden van gesprekken op, sprak kort met een paar mensen, keek wie er allemaal met het beeld op de foto gingen en werd zo gedwongen mijn beeld van het beeld iets bij te stellen. Wat ik meteen al dacht en wat zo blijft: dit is een blikvanger van jewelste, een binnenkomer, een Instagram-waardig icoon en nu al bijna het meest gefotografeerde beeld van Rotterdam. Mensen, jong en oud, poseren in dezelfde houding, gluren tussen haar benen door, voelen aan haar broek alsof die echt van stof is gemaakt, trekken gekke gezichten, en dat allemaal omdat dit een beeld is zonder sokkel en zonder standsverschil.

Er zat een vrouw op een muurtje die bijna met tranen in haar ogen vertelde dat ze al veertig jaar lerares was en allemaal van dit soort meisjes in de klas had gehad, er was een man die met de trein helemaal uit Den Dolder was gekomen om dit beeld te zien en een ANP-fotograaf die haar best deed om een foto te maken van dit beeld zonder 'oude witte mannen' erop. En er was een man die me vroeg of dit nou een echte Rotterdamse is. Na enige aarzeling antwoordde ik met 'ja', omdat ze met beide benen op de grond staat en iets onverzettelijks uitstraalt.

Om het onderwerp letterlijk van elke kant te bekijken, liep ik om het beeld heen. Toen viel me op dat haar gezicht vanaf de ene kant gezien iets stoers en nonchalants uitstraalt, terwijl de andere kant van haar gezicht juist haar onzekerheid en verdriet laat zien. Als dat opzet is van de kunstenaar, dan is het geniaal uitgevoerd, ook al omdat het beeld daarmee ver uitstijgt boven het gekibbel van al die columnisten, maar iets universeels, herkenbaars en intens menselijks uitstraalt. Hier staat een mens, een Rotterdammer en hier is ze helemaal op haar plek.

vrijdag 2 juni 2023

Vandaag voel ik me weer iets beroemder dan gisteren

Als schrijver blijf je altijd een beetje onder de radar, want zelfs de allerbekendste buitenlandse auteurs die ik als journalist mocht interviewen konden tijdens hun verblijf in Amsterdam tamelijk ongestoord over straat. Maar toen ik gisteren een boek in handen gedrukt kreeg met daarin tal van beroemd geworden dorpsgenoten, besefte ik dat ik toch iets 'bekender' ben dan ik me vaak realiseer als ik in mijn ochtendjas plaatsneem achter de laptop voor weer een nieuw hoofdstuk.

De grap is dat het me nooit te doen is geweest om geld of roem, toen ik in 1991 de eerste alinea schreef van mijn allereerste manuscript. Mijn vrouw en ik kenden elkaar pas net toen ik haar opbiechtte schrijver te willen worden, maar ik moest eerst twee wedstrijden winnen met een kort verhaal voordat ik mezelf voor het blok zette. Dat gebeurde op 4 september van dat bewuste jaar, in de nacht dat mijn oudste zoon geboren werd. 

Beetje raar moment misschien, maar de bijbehorende gedachte was: als ik het onder deze drukke  omstandigheden vol weet te houden, dan kan ik de klus ook wel klaren als ons leven in wat rustiger vaarwater terecht is gekomen. Rond dezelfde tijd verhuisde mijn werk ook van van Gilze naar Amsterdam waardoor mijn reistijd ruimschoots verdubbelde. Toch schreef ik trouw vier avonden per week trouw aan mijn eerste thriller (hoewel ik pas vijf jaar later zou debuteren met mijn derde manuscript).

Later heb ik voor de grap wel eens gezegd dat ik het wat nader had moeten specificeren, in de zin dat ik tegen mijn vrouw had moeten zeggen dat ik bestsellerauteur wilde worden of een uiterst succesvol schrijver met een zwembad in de achtertuin van zijn hypotheekvrije villa. Weliswaar werd in 1996 mijn eerste thriller uitgegeven - op zich al een hele eer en een prestatie - maar commercieel gezien zette dat debuut weinig zoden aan de dijk. Dat bleef zo, ook al wist de misdaadroman Dubbel Bedrog het ooit tot een tweede druk te schoppen.

Toen in 2008 de thriller Het mysterie van Montalcino verscheen (mijn zevende thriller en mijn negende boek) dacht ik heel even serieus dat dat mijn allerlaatste boek zou zijn. Mijn droom was uitgekomen, ik had woord gehouden en er stond een mooi rijtje in de kast. Wat ik niet kon vermoeden, was dat het toen feitelijk nog moest gaan begonnen. Ook toen vier jaar later Hypotheekvrij! verscheen, had ik geen benul dat dat boek het startsein zou vormen van een serie die tot op heden doorloopt.

Pas toen ik gisteren het boek Hogerop vanuit Ridderkerk (een rechtstreekse knipoog naar de zingende kraanmachinist uit Bolnes) in ontvangst nam, besefte ik hoeveel boeken ik inmiddels op mijn naam heb staan, al vallen ze natuurlijk volledig in het niet bij de 55 (!) jeugdboeken die dorpsgenoot Hans Mijnders bij elkaar schreef. Voor de grap merkte ik op dat ik me nu opeens een stuk beroemder voelde dan die ochtend - zeker in het gezelschap van zanger Lee Towers en ex-minister Cora van Nieuwenhuizen - maar dat was feitelijk ook alleen maar een grap.

Nu pas besef ik dat ik in een dorp woon waar voetballer Kevin Strootman een huis heeft laten bouwen en waar regisseur Paul Verhoeven zijn peuterjaren doorbracht (en Duitse bommenwerpers zag overvliegen). Paul Verhoeven heb ik als beginnend journalist nog mogen interviewen, net als schrijver Koos Verkaik die toen in Zoetermeer woonde maar wel gewoon in Bolnes blijkt te zijn geboren. Ik kwam destijds bij hem terecht op zoek naar de Nederlandse Stephen King, een eretitel die hij jaren later met zijn vertaalde werk inderdaad in de wacht zou slepen.

In mijn nieuwe boek, dat deze week wordt gedrukt en ergens volgende week verschijnt, stel ik vast dat je als geboren Rotterdammer natuurlijk nooit een Amsterdammer kunt worden, zelfs niet als ik daar na mijn studie was blijven hangen. Gekscherend noem ik mijn woonplaats wel eens een groene buitenwijk van Rotterdam, maar tegelijk heb ik me nooit eerder zo nadrukkelijk een echte  'Ridderkerker' gevoeld als juist gisteren.