Zoeken

dinsdag 18 maart 2025

Eenmaal geland ben je als mens veel minder bevlogen

Onlangs werd ik geïnterviewd voor een podcast door iemand die mij ruim tien jaar geleden, kort na het verschijnen van Het nieuwe nietsdoen, ook al eens uitgebreid had gesproken. Ergens tijdens het gesprek merkte hij op dat ik toen heel bevlogen was, waarmee hij waarschijnlijk bedoelde dat ik nu een stuk minder bevlogen ben. Helaas ging hij er verder niet op in, terwijl het misschien wel het belangrijkste onderwerp was dat die middag de revue passeerde. 

Wie bovenstaande rij boeken bekijkt - niet al mijn boeken, maar alles wat verschenen is na 2012 - ziet dat er op Het nieuwe nietsdoen nog een flink aantal zou volgen. Niet alleen was ik nog aan het uitdokteren hoe ik mijn vroegpensioen precies zou gaan bekostigen, ik had het ene verhelderende inzicht na het andere en wilde dat dolgraag met zoveel mogelijk mensen delen. Dat deed ik in alle nog te schrijven delen, maar ook op verjaardagen waar men wel eens moe werd van mijn eeuwige pleidooi voor minder werken en consuminderen.

In die tijd vergeleek ik mezelf regelmatig met een ballonvaarder die steeds weer wat ballast overboord zette en daardoor steeds hoger en vrijer door de lucht zweefde. Met elke stap kwam ik dichter in de buurt van financiële onafhankelijkheid, wat in mijn geval zoveel betekende als dat ik naast mijn werk als schrijver geen ander betaald werk meer hoefde aan te nemen. Zo hield ik steeds vaker de boot af als ik werd gevraagd een lezing te geven en stopte ik met mijn vaste column op de economiepagina van het Reformatorisch Dagblad.


Inmiddels is die spreekwoordelijke luchtballon allang geland op de paradijselijke plek die ik al die tijd voor ogen had. Ergens in een van mijn boeken schrijf ik dat ik voor anker ben gegaan in mijn eigen achtertuin en dat kun je letterlijk nemen. Ik heb ook wel eens gezegd dat ik bereid zou zijn nooit meer op vakantie te gaan in ruil voor een eeuwig vakantiegevoel en daar ben ik ook nog niet op teruggekomen. Maar na de publicatie van het boek Eindelijk hypotheekvrij! uit 2020 heb ik niet veel meer toe te voegen aan het onderwerp 'aflossen' en 'afbouwen'. 

Nu we klaar waren met versneld aflossen was ik ook wel een beetje klaar met het onderwerp en toe aan een nieuw hoofdstuk, net zoals je na het behalen van je middelbare schooldiploma ook niet langer de behoefte voelt om rijtjes met Duitse naamvallen uit je hoofd te leren. Om die reden schreef ik een boek over fietsen, over film en - als laatste - over jazz, zonder me te bekommeren om de vraag of dat veel lezers zou aanspreken. Tijdens het schrijven van zo'n boek ben ik er in gedachten de hele tijd mee bezig, en praat ik er ook honderduit over, maar kort na publicatie ben ik alweer bezig met een volgend onderwerp en is het oude koek.

Daarnaast speelt nog iets anders en dat heeft alles te maken met de levensfase waarin je verkeert. Toen ik 55 was, verzuchtte ik dat ik nog wel 55 jaar lang 55 zou willen blijven maar inmiddels ben ik alweer dicht in de buurt van mijn 64ste verjaardag. Mijn conditie is prima, maar mijn testosteronniveau is al zo ver gedaald dat ik onlangs constateerde dat ik me altijd wel zo had willen voelen (minder agressief, minder ongeduldig, minder snel boos). Tegelijk stelde ik vast dat er dan waarschijnlijk niet veel uit mijn handen zou zijn gekomen, want ik dank zowel mijn ambitie als mijn afloswoede aan dat mannelijke hormoon.

Net zoals ik alleen nog naar concerten ga waarbij ik (a) kan zitten en (b) geen oordoppen nodig heb, zo is ook mijn persoonlijke leven in rustiger vaarwater gekomen. Ik koop gemiddeld nog één metal-cd per jaar, maar dat is meer een oude reflex dan iets wat naadloos past bij de persoon die ik nu ben. Op dezelfde manier moet je me nu ook niet achter een laptop zetten met het verzoek weer eens een thriller te schrijven, want de persoon die dat graag deed bestaat niet meer, net zoals ik er nu ook niet meer aan zou moeten denken in één ruk naar Toscane te rijden.

In de binnenkort te beluisteren podcast gaat het ook nog even over Bronnie Ware, de verpleegster die wereldberoemd werd met een boek over alles waar de stervenden spijt van hebben. Wat ik daarover te zeggen heb, zal ik op de plek niet verklappen, maar dit wil ik wel over kwijt: net zoals je als 20-jarige geen idee hebt hoe je jezelf als 40-jarige, of als 60-jarige, zult voelen, en wat je dan belangrijk vindt, zo kun je je op hoge leeftijd - dus omgekeerd - ook niet goed meer voor de geest halen wat je als 50-jarige bezielde en waarom je deed wat je deed. Wat blijft is dat niemand op zijn sterfbed verzucht dat hij achteraf gezien graag nog wat vaker had vergaderd, nog wat harder had gewerkt of nog wat langer in de file had gestaan. 

donderdag 13 februari 2025

Mijn ontdekkingstocht richting jazz begon bij de blues

Een week geleden reed ik op donderdagmiddag helemaal naar Middelburg om daar een artiest te zien optreden waarvan ik tegen mijn vrouw zei dat ik hem beslist 'móest' zien. Jontavious Willis is pas 29, maar klinkt op zijn laatste album als een generatiegenoot van Big Bill Broonzy en Furry Lewis. Dichterbij de oerbron van de blues ben ik in elk geval nooit geweest.

Trouwe lezers (dat wil zeggen: mensen die niet alleen mijn boeken over hypotheken en pensioenen hebben gelezen, maar ook de laatste) weten dat ik, voordat ik jazz ontdekte, al een uitgebreide bluescollectie had opgebouwd. Beide genres zijn nauw aan elkaar verwant, zozeer zelfs dat ik al het nodige van Jimmy Witherspoon en Jimmy Rushing in de kast had staan zonder te beseffen dat ik eigenlijk naar 'jazz' aan het luisteren was.

Zo heb ik praktisch álles wat John Lee Hooker ooit heeft opgenomen en datzelfde geldt voor Muddy Waters. Je kunt ook zeggen dat ik vanaf de Rolling Stones de omgekeerde weg heb bewandeld richting oerknal, want zij ontleenden hun naam aan een van de nummers van diezelfde Muddy Waters en begonnen hun loopbaan met covers van oude bluesnummers. Zonder blues zou de rockmuziek er totaal anders hebben uitgezien, want ook Led Zeppelin en Black Sabbath speelden in hun begindagen langzame, lompe, loodzware blues.

Zelf heb ik blues van huis uit meegekregen, niet alleen omdat ik als jochie gefascineerd naar datzelfde Black Sabbath luisterde, maar vooral omdat er thuis altijd wel iets opstond van Canned Heat of Rory Gallagher. Pas later ontdekte ik dat er behalve die knallende elektrisch versterkte (Chicago-) blues nog zoiets bestond als 'country blues'. Je zou dat de oerversie van blues kunnen noemen: een man op een afgeragde gitaar, zittend op de veranda van een houten cabin.

Hoewel ik zo ongeveer alle variaties op het thema in de kast heb staan, gaat mijn voorkeur stiekem toch vooral uit naar de akoestische blues van artiesten als Mississippi John Hurt, Furry Lewis, Big Bill Broonzy en Big Joe Williams met zijn negensnarige gitaar. Veel van die artiesten maakten furore in de vooroorlogse jaren, totdat ze in het begin van de jaren 60 werden herontdekt door een jong publiek dat van folk hield en op zoek was naar authenticiteit. 

In mijn boekenkast is goed te zien hoe ik vanuit de heavy metal met terugwerkende kracht uitkwam bij Janis Joplin en Mississippi John Hurt, bij Big Bill Broonzy en boogie woogie en - uiteindelijk - ook bij jazz. Dat laatste genre is springlevend, maar echte country blues is schaars. Mijn oudste zoon attendeerde me op het bestaan van Muirrean Bradley, een piepjonge Ierse artiest die klinkt alsof ze gitaarles heeft gehad van Mississippi John Hurt maar die mij instrumentaal meer weet te overtuigen dan vocaal.

En toen zag ik opeens de naam voorbij komen van Jontavious Willis, een bluesartiest van 29 uit de staat Georgia die klinkt als iemand uit 1920. Verbijsterd luisterde ik naar zijn laatste album, want dit was bijna te mooi om waar te zijn. Ik had Guy Davis al een keer zien optreden en Eric Bibb zelfs twee keer, maar dit klonk zo mogelijk nog authenthieker. En dus stapten we om vier uur 's middags in de auto richting Middelburg om te zien of het 'live' net zo overtuigend klonk (en ook omdat ik om 6 uur een tafel had gereserveerd in een pizzeria op twee minuten lopen van het theater).

En, ja, het was fantastisch en onvergetelijk. Ik had Robert Lockwood - stiefzoon van Robert Johnson - begin deze eeuw al eens zien spelen op een openluchtpodium in Rotterdam, maar dit was een goede tweede als het gaat om meest memorabele momenten uit mijn persoonlijke bluesgeschiedenis. Willis wisselde eigen composities af met klassiekers als Catfish Blues, See See Rider, Match Box Blues en We Gonna Move to the Outskirts of Town, waardoor het een soort tijdreis was en je met je ogen dicht zou zweren dat Big Bill Broonzy zelf op het podium stond.

Voor het laatste nummer vroeg hij aan de barman een glas whisky - of een glas rode wijn in een whiskyglas. Die had het waarschijnlijk niet goed verstaan, of niet goed begrepen, want hij kwam haastig aangelopen met een gewoon wijnglas. Even later zag ik voor het eerst van mijn leven een gitarist slidegitaar spelen, en tussendoor af en toe een slok nemen, met een wijnglas, breeduit grijnzend omdat dit voor hem waarschijnlijk ook de eerste keer was. Het maakte een onvergetelijk optreden nóg onvergetelijker en het maakte mij fan voor het leven.

vrijdag 24 januari 2025

Hoe zit het precies met alle boeken die ik níet schreef?

 Als ik nog steeds werkzaam was geweest als schrijvend journalist, zou ik mijn eindredacteur voorstellen of hij misschien geïnteresseerd was in een serie interviews met schrijvers over alle boeken die ze nooit hebben geschreven. Dat kunnen manuscripten zijn die in een la zijn beland, onderwerpen die door de tijd zijn ingehaald, maar ook boeken die zijn blijven liggen of waar ze nooit aan toe zijn gekomen. Zelf heb ik minstens twee titels die - inderdaad - nooit verder zijn gekomen dan de titel.

Het begon allemaal met een appje van een freelance fotograaf die de ambitie heeft om 'de nieuwe Anton Corbijn' te worden. Dat sprak me meteen aan, omdat ik ooit begonnen ben als thrillerschrijver met in mijn achterhoofd het idee om 'de nieuwe Stephen King' te worden. De bijbehorende slogan had ik al in mijn hoofd zitten ('Horror van Hormann'), maar echt beroemd ben ik met mijn bovennatuurlijke thrillers nooit geworden. Uiteindelijk zou ik zeven misdaadromans publiceren, waarvan met name de laatste drie dicht bij mijn grote voorbeeld lagen.

Mijn eerste boek was eigenlijk mijn derde, want in de kast staat nog steeds een map met daarin een lijvig manuscript dat nooit is gepubliceerd. Ik schreef de eerste alinea in de nacht dat mijn oudste zoon werd geboren, vandaar dat ik nog precies weet wanneer ik eraan begonnen ben. Het resultaat - na twee jaar ploeteren in de avonduren - is een James Herbert-achtige thriller over mensen die krankzinnige dingen doen onder invloed van nabijgelegen hoogspanningsmasten. Mijn vrouw bedacht een passende titel (Ontlading), maar de uitgever die ik op het oog had wilde het niet uitbrengen.

Toen ik het manuscript inleverde bij de uitgeverij (dezelfde die ook de vertalingen van Stephen King uitbracht), verwachtte ik een week later al een dolenthousiast telefoontje met de mededeling dat ze het graag wilden uitgeven. In plaats daarvan duurde het meer dan een halfjaar en kreeg ik te horen dat het goed geschreven was maar veel te complex, bijna alsof ik alle ideeën die ik had in één boek had proberen te proppen. In plaats daarvan wilden ze graag iets in diezelfde stijl, maar dan wat minder wijdlopig en ambitieus.

Op dat moment was ik al halverwege een boek dat uiteindelijk pas tien jaar later zou verschijnen, bij een uitgeverij die inderdaad de volgende dag al terugbelde nadat ik het laatste hoofdstuk had opgestuurd. De Duistering verscheen bij uitgeverij Barnabas als 'het Nederlandse antwoord op Dan Brown', de eerste van drie reli-thrillers die ik zou publiceren voordat ik in 2008 bedacht dat ik nu wel genoeg spannende boeken had geschreven (sterker: ik dacht dat ik na negen boeken, waaronder ook nog een kinderboek en een non-fictie titel over tweede huizen) wel klaar was met schrijven.

Ondertussen had ik als journalist een artikel geschreven over de tot op heden nooit opgehelderde verdwijning van de stoffelijke resten van de in 1946 geëxecuteerde NSB-leider Anton Mussert. Onbekenden groeven in 1956 zijn beenderen op, vlak voordat ze officieel zouden worden geruimd, en daar loopt het spoor meteen dood. Ik interviewde neo-nazi's en klopte aan bij oud-Oostfrontstrijders, maar kwam er niet achter wie de daders waren en wat er vervolgens met zijn stoffelijke resten is gebeurd. 

Pas na publicatie ontving ik een anonieme brief waarin te lezen viel dat zijn resten ergens op de Veluwe zijn herbegraven Sindsdien verzamelden zich op die plek elk jaar zo'n 200 mensen die een kring om het ongemarkeerde graf vormden en vijf minuten in stilte naar de grond keken. Daarna ging men in een naburig café nog iets drinken, zonder verder over politiek te praten. Ik vond het een fascinerend verhaal, maar de afzender reageerde nooit op de door hem opgestelde advertentietekst die ik een week later liet plaatsen, samen met mijn privénummer.

Dit hele verhaal lijkt sowieso al op iets uit een jongensboek, dus het duurde niet lang voordat ik met plannen rondliep voor een boek dat 'De Mussert Connectie' zou moeten heten en stevige geworteld zou zijn in de werkelijkheid. Verder dan die titel ben ik echtere niet gekomen, waarschijnlijk omdat ik tijdens een kampeervakantie in Frankrijk op een ochtend ineens wakker werd met een plot in mijn hoofd rondom de nooit opgepakte Utrechtse serieverkrachter.

Zo wordt het ene goede idee soms klakkeloos ingeruild voor een nog beter idee, hoewel je nooit weet hoe succesvol dat andere boek zou zijn geweest. Op dezelfde manier had ik ook al een mapje gemaakt voor een boek dat Heimwee naar Warmsen moest gaan heten, de Duitse plaats waar mijn verre Duitse  voorouders vandaan kwamen. Waarschijnlijk had dat boek toch anders geheten want de uitgever vond het 'te literair' en bovendien lag dat charmante vrijstaande huis dat ik in 2006 had gekocht een stuk oostelijker in een dorpje dat Taubenheim heette. Maar dát is weer een ander verhaal voor een ander moment.