Zoeken

woensdag 2 maart 2022

Hoe de pandemie mijn muzieksmaak voorgoed heeft veranderd

In mijn laatste boek beschrijf ik hoe de pandemie mijn muzieksmaak heeft veranderd. Niet alleen was er tijdens lockdowns weinig anders te doen dan intensief naar muziek luisteren, de omstandigheden vroegen ook om een heel andere soundtrack. Het effect dat ik beschrijf, is niet gestopt op de publicatiedatum, maar eerder in een soort stroomversnelling terechtgekomen. Na een positieve test en een paar dagen met koorts onder de wol, smaakte alles alleen nog maar zout en wilde ik ook nog maar één ding horen.

Aan het einde van het desbetreffende hoofdstuk laat ik de lezer achter met de vaststelling dat ik nu pas goed naar Rod Stewart heb leren luisteren en via hem The Faces heb ontdekt. Ook ben ik er na maart 2020 pas achter gekomen dat de loopbaan van Mark Knopfler niet is gestopt toen de Dire Straits uiteenvielen. Sterker nog: een paar van zijn allermooiste nummers staan misschien wel op de solo-cd's die hij daarna maakte. Dat was allemaal nieuw voor me, maar het was tegelijk ook weinig wereldschokkend. Het is immers maar een klein stapje van de Stones naar de Faces, zeker als je bedenkt dat Ron Wood precies hetzelfde in omgekeerde richting heeft gedaan.

De echte grote omschakeling vond dan ook pas na het verschijnen van mijn boek plaats, dus in zekere zin buiten het blikveld van de lezer. Maar ook nu ging het geheel ongemerkt, telkens met volkomen logische maar tegelijk piepkleine muizenstapjes. Zo completeerde ik mijn collectie van bluesgitarist Muddy Waters, inclusief een album waarop ook repertoire stond van ene Memphis Slim. Pas toen besefte ik dat ik pianoblues al die tijd ten onrechte links had laten liggen en stuitte ik op artiesten als Sammy Price, Otis Spann en Champion Jack Dupree.

Vaak vergelijk ik het besluit om versneld te gaan aflossen met het instinctief nemen van een onverhard zijpaadje. Kenmerk van die bochtige, onoverzichtelijke weg is niet alleen dat hij je voert langs onverwachte vergezichten, de weg zelf is ook zo smal dar je nergens kunt keren. Op het moment dat ik begon te luisteren naar al deze artiesten - en via hen weer terecht kwam bij instrumentale boogiewoogie en stride - was er feitelijk óók geen weg meer terug. Sterker: alle richtingaanwijzers langs de weg leidden naar dezelfde eindbestemming.

Want hoe gaat dat? Op dit punt van de reis is het nog maar een klein stapje naar muzikanten als Fats Waller, Count Basie, Duke Ellington en Oscar Peterson, dus voor je het weet vervaagt de scheidslijn tussen blues en jazz. Je kunt ook zeggen dat je na een lange reis ineens in voormalig Oost-Duitsland bent aangekomen, zonder dat je onderweg nog de restanten hebt opgemerkt van het IJzeren Gordijn. Zelf heb ik het gevoel dat ik de afgelopen halve eeuw zo'n beetje alle uithoeken van de popmuziek heb verkend en nu de deur heb geopend naar de volgende schatkamer.

In zekere zin heb ik mezelf door een smalle opening in de rotsen geperst en nu bevind ik me in een enorm onderaards gewelf met allemaal fonkelende edelstenen. In die zin was de pandemie dus ook een soort perswee die me ergens heeft gebracht waar ik nooit verwacht had te zullen uitkomen. Tegelijk is jazz - net als klassieke muziek - niet zelden het eindstation voor fanatieke muziekliefhebbers. Het is onontgonnen gebied en tegelijk ook de bron waaruit veel moderne muziek is voortgekomen. Frappant in dit verband is dat de vorige pandemie (die van de Spaanse Griep in 1918) heeft geleid tot de 'roaring twenties' waarin big band en jazz een dominante rol speelden.

Na een kortstondige flirt met jazz in het voorjaar van 2021 was ik al snel weer terug bij de vertrouwde seventies rock, southern rock en de Stones. Maar helemaal verdween het genre niet uit mijn systeem, want ik bezocht in de zomer een paar jazzconcerten en zag in augustus in de bioscoop de concertfilm Jazz on a Summer's Day. Toen raakte ik - op de valreep zou je bijna kunnen zeggen - eind januari van dit jaar besmet met corona en belandde ik in bed met hoofdpijn en koorts. De dagen ervoor had ik veel naar Neil Young geluisterd, maar nu had ik alleen nog puf voor Netflix.

Eenmaal weer op de been, bleek alles wat ik op mijn brood smeerde alleen maar zout te smaken, zodat ik dagen achtereen lunchte met brood met stroop. Ook muziek trok me ineens niet meer, zodat ik voor het eerst van mijn leven besluiteloos met mijn handen op mijn rug voor de cd-kast stond. Uiteindelijk zette ik een live-album op van Oscar Peterson en toen viel het kwartje in mijn hoofd en ging de deur weer wagenwijd open. Afgelopen weekend heb ik drie jazz-concerten bezocht, ik heb een flink aantal cd's van Dexter Gordon, Ben Webster en Coleman Hawkins aangeschaft en een dezer dagen verwacht ik zelfs een paar jazzboeken in de brievenbus. Voor mij zijn de roaring twenties dus allang begonnen, maar dan wel met de stille hoop dat ze op andere terreinen niet al te roerig en rumoerig zullen gaan verlopen. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten