De eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ik tot die generatie
behoor die is opgegroeid zonder ooit een quarterlifecrisis
of dertigersdip te hebben meegemaakt. Sterker nog: op mijn 25ste
stond ik onverwacht voor de keuze om wel of niet een huis te kopen, terwijl ik
mijn vriendin pas een jaar kende en zelf nog niet eens was afgestudeerd. In
plaats van tijden te blijven tobben (en ook zonder ook maar iemand om advies te
vragen), hakte ik na een week bedenktijd de knoop door. Niemand uit mijn
vriendenkring woonde in een koophuis en ik had inmiddels een studieschuld van ruim
20.000 gulden opgebouwd, maar toch waagde ik de sprong in het diepe.
Soms moet je dingen gewoon dóen. Haroon Ali stelt terecht
dat keuzestress een mooi excuus is om je achter te verschuilen. Je kunt er je
existentiële twijfels mee verhullen en je besluiteloosheid mee verbloemen. Al
dat getob leidt echter alleen maar tot nog meer twijfels, terwijl het resoluut nemen
van beslissingen je het gevoel bezorgt dat je zelf richting geeft aan je eigen
leven. Waar denk je anders dat het woord daadkracht vandaan komt? Bij elke
kruising ga je simpelweg een bepaalde kant op, zonder voortdurend achterom te
kijken en je af te vragen of je wel op de juiste weg bent.
In mijn boek Hypotheekvrij! uit 2012 constateerde ik al dat sommige
jongeren niet zozeer moeite hebben met het nemen van beslissingen en het maken
van keuzes als wel met de onvermijdelijke en onlosmakelijke gevólgen van diezelfde
keuzes. In dat verband haalde ik de Zweedse schrijfster Maria Sveland aan die
in haar boek Bitterbitch haarfijn -
zij het geheel onbedoeld - aangeeft waar de schoen wringt.
Wie kiest voor het krijgen van een baby, kan voorlopig niet
meer uitslapen. Wie begint aan een vaste relatie, kan niet langer zomaar iemand
oppikken in een kroeg voor een spannende onenightstand. En wie na het
afstuderen een baan weet te vinden, heeft voortaan nog maar vijf weken vakantie
per jaar in plaats van vier maanden. Het lijkt logisch, maar voor Maria Sveland
is het reden genoeg om cynisch en depressief te worden en uiteindelijk zelfs
haar man de bons te geven.
Je kunt als mens niet vroeg genoeg leren dat je nu eenmaal
niet alles kunt hebben in het leven, maar veel jongeren willen dat juist wél:
een spannend uitgaansleven, de ideale partner, een uitdagende baan, slimme
kinderen, een perfect lichaam en een mooi huis. In plaats daarvan hangen er
ineens donkere wolken boven wonderland en zien ze zich geconfronteerde met
structurele jeugdwerkloosheid, flexibele arbeidscontracten, strenge
hypotheekeisen, hoge studieleningen en wankelende pensioenen.
Dat is schrikken, zeker als al die keuzevrijheid eerst
vooral ging om de vraag of je vandaag naar die ene hippe kroeg zou gaan met je
vrienden of lekker de hele dag in bed dvd’s zou gaan liggen kijken. Tegelijk
verschilt de huidige realiteit niet of nauwelijks met de grimmige buitenwereld
die mijn generatie aantrof, toen we in de jaren tachtig afstudeerden. Er was
geen werk en er was volgens de bands waar we naar luisterden ook geen toekomst.
De bom kon ieder moment vallen en de kernreactor in Tsjernobyl was net ontploft
en had onze spinazie vergiftigd.
Op persoonlijk vlak had ik toen ook al het nodige achter de
kiezen, want mijn vader overleed toen ik acht was. Prompt kreeg ik last van nachtmerries
en kwam met psychosomatische darmklachten bij de internist terecht. Tegelijk
had die tragische gebeurtenis geen zichtbaar effect op mijn schoolresultaten en
verdwenen de darmkrampen als bij toverslag toen mijn moeder me omkocht met een
langspeelplaat die ik dolgraag wilde hebben maar onmogelijk van het zakgeld van
een 8-jarige kon kopen. Ik heb me later vaak genoeg afgevraagd of ik als kind
beter af was geweest in een wereld waarin op elke straathoek een hulpverlener,
psycholoog of remedial teacher klaarstaat.
Nu lijkt het soms wel of elke nieuwe fase in je leven een
ingrijpende gebeurtenis is waarvoor je troost en begeleiding nodig hebt. Er
zijn boeken voor moeders die het er maar moeilijk mee hebben
dat hun vierjarige naar school gaat en als diezelfde vierjarige eenmaal kan lezen struikelt ze in de bieb over
boeken waarin staat hoe je de brugklas, de vakantie, je ouders en de puberteit
moet zien te overleven. Op zich leuk en leerzaam allemaal, maar zo wordt
impliciet de indruk gewekt dat alles op je pad een lastig te nemen hindernis is.
Eenmaal volwassen krijg je in het boek Prioritijd!
van Ronald van de Buld te lezen hoe je vergaderingen, werkstress, e-mails en
sociale media kunt overleven. Zo maak je van het leven een soort moeizame survivaltocht
waar pas een einde aan komt als je je laatste adem uitblaast. Want straks kun
je vast ook wel ergens lezen hoe je als hoogbejaarde het verzorgingshuis of de
keukentafelgesprekken met de gemeente kunt overleven. Als je alles zo bekijkt
(of misschien moet ik in dit verband zeggen: als we daar met z’n allen voor
kiezen), verliest het leven vanzelf z’n glans en wordt het menselijk bestaan slechts
een kwestie van óverleven.