Zoeken

woensdag 27 juni 2018

Wie zijn nou de échte slachtoffers van de pensioencrisis?

Een paar dagen na mijn vorige blog over pensioenen viel in De Volkskrant te lezen dat 'ouderen' (en ik zet dat met opzet tussen haakjes omdat het over mijn leeftijdscategorie gaat) net zo goed achter het net vissen als het om dit onderwerp gaat. De groep vijftigers die ooit de arbeidsmarkt betrad tijdens een zware economische crisis, heeft de VUT praktisch voor zijn neus zien verdampen en kan alleen maar dromen van eerder stoppen met werken. Kloppen al die verhalen over een 'verloren generatie' dan toch? Of moeten we nu eens en voor altijd stoppen met generaliseren en eens aandachtig stilstaan bij de échte pensioenkloof?


Als het artikel van Gijs Herderscheê één ding laat zien, dan is het wel dat niet alleen jongeren de dupe zijn van de pensioencrisis. Ook voor vijftigers is het een hard gelag om op het meest recente pensioenoverzicht te lezen dat ze door moeten werken tot ze 67 jaar en drie maanden zijn, zeker als ze inderdaad ooms of vaders hebben die al op hun 55ste konden stoppen met een aantrekkelijke regeling. Zijn verhaal benadrukt ook dat vijftigers niet op één hoop gegooid moeten worden met de gewraakte babyboomers, omdat die in de meeste gevallen allang met pensioen zijn.

Voor vijftigers is die hogere pensioenleeftijd zelfs extra wrang, omdat ze zijn opgegroeid met commercials van een zongebruinde Kees Brusse. Elke vijftiger is ooit een twintiger of dertiger geweest die zijn eerste vaste baan kreeg met ergens in het achterhoofd het besef dat je uiterlijk op je 57ste kon gaan genieten van een zwitserlevengevoel op een palmstrand. Jongeren rekenen vaak helemaal nergens meer op, terwijl vijftigers heel lang geloofden dat zij later (en niet eens zoveel later dan hun ooms en vaders) óók met de VUT konden of een andersoortig vroegpensioen.


Gijs Herderscheê is dus geen Holle Bolle Gijs of een Gijs Geluk, maar een pechvogel uit de verloren generatie met het verkeerde geboortejaar. Weliswaar probeert hij zichzelf moed in te praten met de mededeling dat hij 'het leukste beroep' heeft en de dooddoener dat hij 'niet zo nodig met pensioen hoeft', maar de kans is klein dat hij 'nee' zou zeggen als zijn chef hem morgen een goudgerande regeling aanbood waarmee hij eerder kon stoppen. Langer doorwerken lijkt nog niet zo'n onoverkomelijke ramp als je van 1959 bent en dit jaar 59 wordt, maar het voelt straks heel anders wanneer je op je 68ste met een zucht de deur van het kantoor achter je dichttrekt en tot je grote schrik beseft dat je al bijna 70 bent.

Opvallend is dat in het verhaal van Herderscheê bijna alleen maar slachtoffers voorkomen: of je hebt een baan en moet noodgedwongen doorwerken tot je 68ste óf je bent in de crisisjaren je baan kwijtgeraakt en moet nu je spaargeld opsouperen, je huis opeten en een bijstandsuitkering aanvragen. Dat er ook mensen zoals ik bestaan die zelf een soort VUT in elkaar hebben geknutseld en genoegen nemen met een veel lagere levensstandaard (met als bijkomend voordeel dat vliegveld Lelystad zelfs helemaal dicht kan), lijkt hij niet te beseffen of te willen weten. Maar die kloof is er dus alvast: tussen koppige spaarders en slachtoffers.


De ongemakkelijke waarheid is dus dat er niet één pensioenwaarheid is die voor iedereen opgaat. Er zijn in het oog springende verliezers (mensen met zware beroepen die al op hun veertiende begonnen zijn en op hun 61ste als een wrak in de ziektewet belanden), maar veel interessanter is de vraag waarom de journalist Herderscheê (1959) nog een jaar of negen moet werken terwijl ik (1961) op maandagmiddag op mijn gemak een sciencefictionroman zit te lezen onder de eikenboom in mijn achtertuin. Om uit te vogelen hoe dat kan, zou je niet alleen de (oude) loonstrookjes met elkaar moeten vergelijken, maar ook de pensioenvoorwaarden, de hypotheekakte, de vaste lasten en de levensstijl.

Iedereen beweert in deze discussie de échte kloof te hebben gevonden, terwijl het vaak een groot grijs gebied is dat alles te maken heeft met spaargedrag en de bereidheid de tering naar de nering te zetten. Dat ik op mijn 55ste met een soort deeltijdpensioen kon, heeft alles te maken met de deeltijdbaan van mijn vrouw maar ook met het besef dat het vaak kiezen of delen is. Niet voor niets stel ik in Leven van de lucht hardop de vraag of ik bereid zou zijn om nooit meer op vakantie te gaan (met uitzondering van een fietsvakantie) in ruil voor 365 dagen vakantie per jaar. Stel jezelf die vraag straks ook maar eens voor de lol op een zonovergoten terras in een of ander warm land, als je zit te mijmeren over de toekomst, en besef dat alles afhangt van het juiste antwoord.