Zoeken

woensdag 30 november 2016

Iedereen wil stiekem met deeltijdpensioen, maar bijna niemand durft het

Afgelopen weekend werd ik er door verschillende lezers op geattendeerd dat er in NRC een artikel stond over "rentenieren voor beginners". Daarin werd uitgelegd hoe je, nu de VUT officieel is afgeschaft en alle prepensioenregelingen zijn gesneuveld, tóch eerder kunt stoppen met werken. Vandaag doet De Volkskrant dat nog eens dunnetjes over met een verhaal over "deeltijd niksen". Niet alleen beginnen mensen langzaam te beseffen wat het betekent om écht tot je 67ste door te moeten werken, het wordt ook steeds duidelijker dat er talloze ontsnappingsmogelijkheden zijn. 


Met mijn laatste boek lijkt het dus precies dezelfde kant op te gaan als met Hypotheekvrij! In 2008 moest ik aan iedereen uitleggen waarom wij aan het aflossen waren (en ook waarom we dat als een bezetene deden), nu kom ik vaak in discussies terecht over nut en noodzaak van betaald werk. Werk is leuk en bevredigend, het geeft energie en structuur aan het leven en soms wordt het zelfs gezien als een Bijbelse plicht. Dat bestrijd ik allemaal niet, maar tegelijk staat nergens geschreven dat je per se verplicht veertig uur per week moet werken of veertig jaar van je leven op een kantoor of en bouwplaats moet doorbrengen.

Om die reden is een deeltijdpensioen een uitstekend compromis: het voorkomt dat je in een zwart gat valt en je geen raad weet met je tijd en het is beter betaalbaarder dan van de ene dag op de andere je lease-auto inleveren en je baas voor de laatste keer een hand geven. Om die reden schrijf ik in De omgekeerde werkweek ook dat je in  het ideale geval vijf dagen per week werkt op je dertigste, vier dagen op je veertigste, drie op je vijftigste en twee op je zestigste. Met een deeltijdbaan houd je het veel langer vol en blijf je - als ik De Volkskrant van vandaag moet geloven - ook langer fysiek en geestelijk gezond.


Eerder stoppen is dus goed voor je (ik heb tegenwoordig geen spatje stress meer en nul kans op een burn-out), maar je moet het wel zelf organiseren en voor het grootste deel ook zelf betalen. Je kunt daarvoor spaargeld aanspreken, maar ook een deel van je pensioenaanspraken. Volgens NRC kun je met een ton op de bank drie jaar eerder stoppen met werken, volgens Het plakbandpensioen kun je jezelf daarmee 8 jaar lang een basisinkomen uitkeren van 1000 euro netto per maand. Zo moet iedereen dus zijn eigen rekensommetjes maken om te zien of het mogelijk is eerder te stoppen of langzaam af te bouwen.

Zo schrijft datzelfde NRC bijvoorbeeld dat je "honderden euro's per maand" kunt besparen door je hypotheek versneld aflossen, al kunnen ze het niet laten om daarbij als nadeel te vermelden dat je geld dan wel in stenen zit. In werkelijkheid is het rekensommetje nog veel mooier: wie nu 25% van zijn netto-inkomen kwijt is aan rente en aflossingen, kan meteen 25% aan fte inleveren (en vaak zelfs nog iets meer als je in een andere belastingschijf terechtkomt) zodra het huis helemaal is afgelost. Nog mooier wordt dat rekensommetje als je nu 35% van je inkomen kwijt bent aan je huis of meer. Vandaar ook mijn favoriete gezegde: eerst aflossen, dan afbouwen.


De Volkskrant combineert in de krant van vandaag meteen maar een paar van mijn boektitels (want laten we Het nieuwe nietsdoen vooral niet vergeten) en komt met vergelijkbare tips. Zo kun je vanaf je zestigste alvast een stukje aanvullend pensioen opnemen, zodat je minder dagen kunt gaan werken. Ook kun je ijverig gaan sparen en hopen dat de Tweede Kamer een beetje vaart maakt met die flexibele AOW-datum waar ik in mijn laatste boek ook voor pleit. De krant vergeet echter de belangrijkste tip (een hypotheekvrij huis) en noemt alleen even kort de mogelijkheid "minder uitgeven" zonder dat verder uit te diepen of uit te rekenen.

Toen ik Het plakbandpensioen schreef, wist ik al dat deze kentering eraan zat te komen. We hebben namelijk niet te maken met een verhoging van de pensioenleeftijd met twee jaar (of drie jaar als het straks echt 68 wordt), maar met zeven tot twaalf jaar. Nog niet zo heel lang geleden (namelijk in 2004) werkte slechts een kwart van de beroepsbevolking boven de 55. De rest zat thuis met een of andere regeling en wás dus al met pensioen. Langer doorwerken betekent in de praktijk dus véél langer doorwerken en voor heel veel mensen en beroepsgroepen gaat dat simpelweg niet werken.